In komende jaren wordt er steeds meer ingezet op het verminderen van het langdurig gebruik van Specialistische Geestelijke Gezondheidszorg (SGGZ) voor mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen (EPA) en het overschakelen naar lichtere zorg, zoals eerstelijnszorg en sociaal domein.
Deze ontwikkeling sluit aan op het streven om mensen met EPA zoveel mogelijk gelegenheid te bieden tot deelname aan de samenleving1. Het Integraal Zorgakkoord (IZA) signaleert dat deze overgang moeizaam verloopt; veel cliënten stromen niet door of ervaren een zorgverschraling op sociaal-maatschappelijk gebied, mogelijk met terugval als gevolg.
Het overschakelen van SGGZ naar lichtere zorg dient zodanig te gebeuren dat gezondheid, maatschappelijk herstel en burgerschap worden bevorderd en terugval in ernstige pathologie wordt voorkomen. Vanwege de meervoudige zorgbehoeften van mensen met EPA is een interdisciplinaire zorgbenadering vereist. Naast klinische ondersteuning gericht op psychische klachten, is er een hulpbehoefte bij het realiseren van basale humanitaire behoeften (zoals veiligheid, acceptatie), en rehabilitatiebehoeften (gezonde levensstijl, bestaanszekerheid, werk, sociale contacten)5. Dit vereist een integraal zorgaanbod met heldere taakverdeling tussen SGGZ, eerstelijnszorg, sociaal domein en informele steungevers.
Momenteel slaagt men er echter onvoldoende in om zorg voor uitgestroomde GGZ-cliënten zo in te richten dat verergering van psychische problemen wordt voorkomen of in de wijk opgevangen en persoonlijk herstel bevorderd. Om uitstroom te faciliteren en tegelijkertijd terugval te voorkomen is onder meer een uitvoerbaar terugvalpreventieplan nodig dat aansluit op de voorkeuren van cliënten. Daarbij dient er volop aandacht te zijn voor leefstijl en participatie; deze aspecten worden niet automatisch opgepakt door de eerstelijnszorg maar zijn essentieel om positieve gezondheid te bevorderen en terugval te voorkomen. Gebiedsgerichte SGGZ6 zoals geïmplementeerd in Utrecht kan samenwerking met eerstelijnszorg faciliteren.
In 2023 onderzoeken we (met CoE-subsidie ronde-6) in hulpverlener-interviews de obstakels en mogelijkheden voor doorstroom bij de cliënten die klinisch in remissie zijn. In GGZ-gebiedsteams bleek het om 20% van de cliënten te gaan; zij waren in zorg bij de SGGZ maar ervoeren geen (ernstige) psychiatrische symptomen meer. We ontwikkelen een aanzet tot het doorstroominstrument-1.0. Dit bestaat uit een gesprekstool om “het goede gesprek” over doorstroom tussen cliënten, hulpverleners en naasten te voeren en een model terugvalpreventie, leefstijl en participatie-plan om samen uit te werken.
Een definitief doorstroominstrument kan natuurlijk niet zonder de visie en ervaringen van cliënten zelf en naasten uit het resource-netwerk in ogenschouw te nemen. Het onderzoeksdoel van deze vervolgaanvraag is om de visie en wensen van cliënten en naasten te inventariseren om te kunnen verwerken in een doorstroom-instrument-2.0, en het instrument te evalueren in de praktijk.